maandag 7 maart 2011

2. Tom van de Voorde

Twee zielen in één borst

Aan Gertrude Starink heb ik twee bijzondere leesherinneringen. In de zomer van 2000 bracht ik een vakantie door aan het Italiaanse Gardameer met de Nederlandse vertaling van Tristam Shandy, het briljantste curiosum uit de literatuurgeschiedenis, van de achttiende-eeuwse Engelse schrijver Laurence Sterne. Starink heeft het boek samen met haar man vertaald. Het is me vandaag een raadsel hoe ik het klaarspeelde om op twee weken tijd, in een snikhete Italiaanse zomer een hardcore classic van 798 bladzijden te lezen, terwijl ik tijdens diezelfde reis ook uren op de bus heb gezeten, op weg naar de villa’s, mausolea, kathedralen en landschappen van Mantegna, Giotto, D’Annunizio, Palladio, Zanzotto en alle andere grootmeesters die de Veneto-regio zo rijk maken.
Wat me van mijn Tristam Shandy-lectuur vooral is bijgebleven, zijn mijn zweterige handen en de galm van mijn lach, versterkt door de kale, betonnen gevel langs het terras waar ik kennis maakte met de literaire grappen van Sterne. De snede van mijn uitgave bevat nog steeds de sporen van al dat leeszweet. Deze bijna fysieke ervaring vol lijdzame humor is me sindsdien niet meer overkomen met een boek.
Tijdens diezelfde zomer – maar in mijn herinnering daar compleet buiten staand – moet ik de vijf delen van Gertrude Starinks De weg naar Egypte gelezen hebben. De potloodaantekeningen in mijn bundeltjes markeren vooral de mathematische structuur van het geheel en dat is ook waar ik de nadruk op legde in een recensie die ik na die zomer publiceerde (‘In de ban van de ring’, Financieel Economische Tijd, september 2000). Mijn lof voor de ingenieuze constructie van de vijf delen was voor Starink zelf een beetje een teleurstelling, zo vernam ik achteraf van een gemeenschappelijke kennis. De aandacht voor de inhoud ging ermee verloren, zo klonk het verdict van de bijna mythisch lijkende dichteres uit het verre Cornwall.
De inhoud van haar poëzie was ik bij mijn lectuur en bij het schrijven van mijn stuk inderdaad een beetje uit de weg gegaan. Ik slaagde er maar niet in om het niet los te zien van Starinks ziekte en nakende sterven. De pentaloge structuur van haar bundels als een letterlijke afronding van haar leven en werk. Het zou ergens onkies zijn om daarover te schrijven, zolang Starink nog leefde, zo redeneerde ik toen.
Maar als ik Starink vandaag opnieuw lees, heb ik nu net een probleem met hetgeen me tien jaar geleden nog zo fantastisch leek. De structuur waar de vijf bundels rond opgebouwd zijn, mag dan als een toonvoorbeeld gelden van modernisme, het is eigenlijk ook de grote zwakte ervan. Het structuralisme heeft ons bijgebracht hoe intelligent de moderne literatuur wel in elkaar kan zitten, maar heeft tegelijk ook onze neus een beetje ongevoelig gemaakt voor ‘het leed en het zweet’ dat evenzeer eigen is aan zulke ambitieuze literaire projecten.
Je hoeft De weg naar Egypte maar open te slaan om dat te merken: ‘roerloos ligt de boot te wachten / als ik instap volgt een zachte / deining zonder een geluid // dan bestrijkt de wind de zeilen / en de vogel op de steile / oever spreidt zijn vleugels uit’, luiden de allerlaatste regels van Starinks oeuvre. De weg naar Egypte als een tocht naar Osiris’ onderwereld, een soort eigentijdse versie van het Egyptische Dodenboek. Negen jaar na de dood van Starink ligt het onderzoek naar de relatie tussen beide werken nog steeds te wachten op een jonge enthousiaste wetenschapper. Maar zelfs als je niets afweet van Egyptische mythologie, kost het heel wat moeite om zulke regels niet metaforisch te lezen.
De leefwereld van Starink reduceren tot een ivoren toren lijkt me hoe dan ook wat overdreven. Je kan een dichter die de dood zo’n prominente plaats geeft in haar werk, bezwaarlijk wereldvreemd noemen. Wel is het natuurlijk zo dat Starink dateert uit een tijdperk waarin het nog perfect denkbaar was dat een uitgever een aristocraat van de geest was, die zijn familiefortuin erdoor jaagde met het uitgeven van zogenaamd volstrekt onverkoopbare auteurs. Hoe groot is het contrast met vandaag, waarbij de gemiddelde uitgever nauwelijks valt te onderscheiden van de blitse glamourboy in een Hugo Bosspak met een of ander avondcursusdiploma bedrijfsbeheer op zak. In de ogen en het licht van die laatste is het werk van Starink natuurlijk je reinste esoterie. Maar dit mag geen reden zijn om er een soort apologie voor te gaan schrijven. De sterkte van een oeuvre als dat van Starink is dat het zich nooit voor iets heeft verantwoord. Laten wij dat dan ook niet gaan doen.
Dit neemt niet weg dat ik er geen bedenkingen bij heb. Wat ik tien jaar later vooral mis bij Starinks poëzie is de galm van mijn lach, zoals die klonk bij het lezen van haar vertaling van Tristam Shandy. Dat dit in moderne projecten wel degelijk mogelijk is, bewees niet alleen Laurence Sterne, maar ook de surrealisten en dadaïsten. Alsof Starink alle lichtheid die in haar zat, heeft bewaard voor haar vertaalwerk, waardoor haar eigen werk des te zwaarder kon worden. Ik vraag me af of ze dit van meet af aan voor ogen had. Als je het eerste deel van De weg naar Egypte leest, laat weinig vermoeden dat het vijfluik zo’n gewichtige constructie zou worden. De spreidstand tussen Tristam Shandy en De weg naar Egypte is wel zeer groot. Het laat vermoeden dat er twee zielen in één borst gehuisd moeten hebben bij Starink. In die zin denk ik dat de beste leeswijzer voor haar gedichten haar werk als vertaalster is.


Tom van de Voorde (1974) debuteerde in 2008 met de bundel Vliesgevels filter

Geen opmerkingen:

Een reactie posten