vrijdag 11 maart 2011

4. Martijn Benders

De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik alleen de debuutbundel en de laatste bundel uit de 'De weg naar Egypte' reeks heb gelezen. De indruk die ik er van had is niet positief. Mijn indruk is is dat Starink een soort formalistische tegenhanger van Bertus Aafjes probeerde zijn, wiens 'Voetreis naar Rome' uiteraard direct conceptueel van zich doet spreken. Ik zeg formalistisch omdat Starink op formalistische wijze wel probeerde experimenteel te zijn - het idee van spiegelschrift / de bladspiegel gebruiken etc is niet door haar uitgevonden en ook niet bijzonder origineel, je zou kunnen zeggen dat het voor Nederlandse begrippen origineel was wellicht, maar het is dan ook weer origineel puur in formele zin. En dat stoort mij aan haar werk: het is allemaal erg formeel. Starink probeert een soort profetische taal aan te slaan, probeert duidelijk haar woorden met formules meer gewicht toe te kennen dan ze daadwerkelijk hebben. Dat werkt altijd nogal op mijn zenuwen. Dat is alsof je een slecht geschilderd werkje in een prachtige lijst duwt. Grote probleem is dat de kernpoëzie van Starink zowel erg traditioneel is als erg gammel - de 'concepten' zijn niet eigen aan haar poëzie maar raamwerken waarin de werkjes worden opgehangen, in de hoop dat het er allemaal interessanter op wordt. Maar is het wezenlijk interessant om een gedicht met een ander gedicht gespiegeld te zien als beide gedichten als gedicht weinig voorstellen? Lijkt me niet.
Het werk gebruikt constant een vorm van emoterrorisme om indruk te maken. Een voorbeeld:

"de galg staat wijdbeens boven mij
en trilt mee met de razernij
in overslaande zangen"

Een galg die wijdbeens boven je staat? Gertrude, maak het even. En dat zou nog niet zo erg zijn, als het beeld met enige consistentie werd uitgewerkt, als die wijdbeensheid van de galg enige functie had. Maar het beeld verdwijnt weer even vluchtig als het ten tonele verscheen - schijnbaar vanuit het idee dat 'een wijdbeense galg' op zichzelf al genoeg indruk maakt, als beeld. De ene overdrijving wordt constant op de andere gestapeld, maar er is geen doel, geen concept, geen conclusie: het is stapelen om het stapelen, overdrijven om het overdrijven, allemaal vanuit het idee dat het niet de tekst is die een gedicht interessant maakt maar een soort 'profetische waarde' die buitentekstueel werkt.

"twee handen klemmen om mijn hals
en zingen vals de dood is als
een spiegel opgehangen"

De volgende strofe. Valszingende handen om je hals. Tja. Maar kijk die dood eens, opgehangen als een spiegel. Precies die buitentekstuele, profetische waarde waar ik het net over had. Gertrude wou het perfecte spiegelpaleis op papier bouwen waarin de lezer zou verdwalen, als een soort ultiem kunstwerk van haar geest. Maar ze vergat dat een spiegelpaleis doorgaans even interessant is als een poppenhuis, en dat de spiegel toch vooral voor een narcist de ultieme bron van inspiratie is. De lezer in een spiegel laten kijken? Of, nog erger, de Ziel? Dat lijkt me niet de taak van een dichter maar van een Pierrot.


Martijn Benders (1971) debuteerde in 2009 met de bundel Karavanserai.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten