donderdag 24 maart 2011

8. Lies van Gasse

Hetzelfde Egypte steeds weer

Voor iemand die debuteert met een bundel die de repetitiviteit en de beperktheid van het eigen oeuvre tegelijk bezingt en parodieert, spreekt de opzet van het werk van Gertrude Starink tot de verbeelding. Zij schreef, gespreid over 30 jaar, vijf gelijknamige bundels waarin ‘de weg naar Egypte’ wordt bezongen.
De weg naar Egypte. Hoe exotisch het ook moge klinken, voor wie vertrouwd is met het Oude Testament, is dit zo erg als de weg naar doem. Het is alsof Mozes voor de Dode Zee staat, de twee helften de rug toe keert en terugkeert naar de plagen.
Net zo onbehaaglijk is de poëzie van Starink. Haar bundel uit 1980 begint met een reeks korte gedichten: ‘de galg staat wijdbeens boven mij’, ‘twee handen klemmen om mijn hals’, ‘ik kan niet weg van hier’. De hengsten zijn zwart en stampen in hun stallen, de waterput valt droog en er is sprake van hoogverraad.
Naarmate de pagina’s vorderen, lengen de gedichten echter en herwint de verteller haar moed. De weg die zij aflegt, lijkt meer en meer een weg in zichzelf te zijn en de tocht naar doem verwordt tot een passage die geen einde, maar ook geen begin lijkt te kennen. Lezend in het eerste deel van De weg naar Egypte, vraag ik mij meer en meer af of haar werk na vijf bundels ooit is afgeraakt, of zij blijven steken is in een poging. Ik houd het op dat laatste.
Starink stelt haar vragen, maar zij scheert rakelings langs de antwoorden met haar taal.
Zij legt de route vast, breekt de kampen op, maar het blijft een tocht in de woestijn. Elke ochtend worden de stappen uitgevaagd en vertrekt men weer naar nergens. ‘alleen de vogels zijn tegen de reis bestand’.
Gaandeweg overweegt Starink de mogelijkheid van een huis waarin zij zich geborgen weet, een man die haar komt halen. Het is gebouwd als een vesting. Als de poorten zich openen, hoort ze de vogel krijsen. De man noemt haar. Zij weet haar naam, maar ze kiest haar sterkste sandalen. Ook het huis raakt uitgevaagd.

‘ik ben gegaan
alleen ditmaal en zonder proviand
zonder geschenken alleen en barrevoets
ik heb mij niet gevoed met de bekende
spijzen en wie mij vroeg te blijven heb
ik niet gegroet ik ben gegaan voorbij
de laatste huizen de laatste schuilplaats
en de laatste bron voorbij de open
bergen in en waar de planten in
de krijtlaag zichtbaar worden wachtte
hij en zonder de bewijzen ging ik
hem tegemoet’

Starink schrijft: ‘ik zal er zijn het dolkmes in de hand’.


Lies van Gasse debuteerde in 2008 met de bundel Hetzelfde gedicht steeds weer.

maandag 21 maart 2011

7. Krijn Peter Hesselink

Een zeker gebrek aan realiteitszin


‘roerloos ligt de boot te wachten / als ik instap volgt een zachte / deining zonder een geluid’. Zo begint een van Gertrude Starinks zogeheten passages. Het is alsof de dichteres haar best heeft gedaan om zo min mogelijk realiteitszin aan het tafereel mee te geven. Niet alleen ontzegt ze het klotsende water zijn geluid, ook houdt ze in het midden in hoeverre er sprake is van enig causaal verband. We weten slechts dat de deining volgt op het instappen, niet of het daar ook door veroorzaakt is. Dit is wat Starinks werk zo intrigerend maakt. En zo irritant. Nergens wordt de vanzelfsprekende kalmte van de ik-figuur op de proef gesteld. Om met Hans Lodeizen te spreken: ‘al die dingen gebeuren en zijn / netjes geordend’. De beelden zijn helder, de taal is prachtig, maar het blijft onduidelijk of er ook echt iets op het spel staat. Soms meen ik ergens in de diepte een persoonlijke urgentie te vermoeden, maar het volgende moment twijfel ik alweer.

Blijdschap en verdriet staan bij de mens haast per definitie in het teken van onze relatie tot de ander. Die ander blijft in Starinks werk nogal mistig. Er is soms sprake van een jij-figuur, maar wie die jij-figuur is en hoe de ik-figuur zich tot hem verhoudt wordt mij niet duidelijk. Hierdoor houden de gedichten iets vrijblijvends. Haar poëzie weet me regelmatig te intrigeren, maar nooit echt te grijpen. Dit verklaart allicht waarom ik maar één bundel van haar in de kast heb staan: De weg naar Egypte; twintig passages (1999).

Desondanks overkomt het me met enige regelmaat dat ik toch weer naast mijn boekenkast met die bundel in mijn hand sta, dat ik de ik-figuur toch weer vergezel op haar weg naar Egypte. Ik blijf terugkeren naar die raadselachtige droomwereld. Er is iets dat mij fascineert, maar ik weet niet wat.


Krijn Peter Hesselink (1976) debuteerde in 2008 met de bundel Als geen ander.

vrijdag 18 maart 2011

6. Benne van der Velde

No one said you'd have to like it

De eerlijkheid gebiedt me jullie vooraf te melden dat ik het vijfluik in evenveel bundels van Gertrude Starink niet in zijn geheel heb gelezen. Voor ik gevraagd werd om op dit weblog een handvat aan te reiken om haar werk de belevingswereld van toekomstige dichters en lezers mee in te trekken, had ik nog nooit van mevr. Starink gehoord. Ook omdat dit een onbetaalde opdracht betreft, heb ik er simpelweg het geld niet voor over.
Dit gegeven maakt een aanbeveling op grond van haar werk wel erg moeilijk, zo niet onmogelijk. De som der delen is waar het mevr. Starink blijkbaar uiteindelijk zelf ook om ging. Dat haar som (heb ik begrepen) tot nu toe nog niet in één band verschenen is, is daarom op zijn minst opmerkelijk te noemen en mijns inziens een voorwaarde om haar onder deze hernieuwde aandacht te houden.

Mevr. Starink was een Poet's Poet. Ik geloof echter niet dat ze wars was van brede aandacht voor haar werk. Van sterk geconcentreerde waardering in de vorm van grote prijzen voor afzonderlijke delen van een som, heeft men nu eenmaal minder vaak een dosis nodig om tot een bevredigende uitkomst te komen. Zelf denk ik dan ook dat ze wel met mijn volgende advies had kunnen leven: maak haar werk tot canon. Van bovenaf opgelegd door leraren en professoren, zoals 'van den vos Reinaerde' of 'Mei' van Gorter. Haar manier van werken is niet meer van deze tijd. Dat is niet erg. Het biedt een kijkje in een tijd zonder welke de huidige tijdgeest niet tot ontwikkeling had kunnen komen. Wat ik wel las van mevr. Starink was mij persoonlijk te hermetisch en te gezocht, maar ik ben wel blij dat ik er nu weet van heb. Know your history to shape your own future!

Benne van der Velde (1974) debuteerde in 2005 met de bundel Opgeruimd razen.

dinsdag 15 maart 2011

5. Hilde Keteleer

egypte revisited (na gertrude starink)


na zeven jaar het land vruchtbaar de hand schrijfklaar,
de rieten mand uit de stroom opgevist, daar
waar ik ging baden de ibis gezien zijn wit in het riet
niet de jankende goden niet om mijn doden heen

na zeven plagen bloed veranderd in water
luizen gekamd kikkers steekvliegen veepest bedwongen
zweren genezen hagel weer in de wolken gekregen
sprinkhanen ontzwormen van duisternis alle vormen

geproefd en voor de dag laten komen een eerstgeborene
uit de stroom opgevist de ibis gezien de jankende goden
het nakijken gegeven


luxor, januari 2011


Hilde Keteleer (1955) debuteerde in 2001 met de bundel Al wat winter is en waar.

vrijdag 11 maart 2011

4. Martijn Benders

De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik alleen de debuutbundel en de laatste bundel uit de 'De weg naar Egypte' reeks heb gelezen. De indruk die ik er van had is niet positief. Mijn indruk is is dat Starink een soort formalistische tegenhanger van Bertus Aafjes probeerde zijn, wiens 'Voetreis naar Rome' uiteraard direct conceptueel van zich doet spreken. Ik zeg formalistisch omdat Starink op formalistische wijze wel probeerde experimenteel te zijn - het idee van spiegelschrift / de bladspiegel gebruiken etc is niet door haar uitgevonden en ook niet bijzonder origineel, je zou kunnen zeggen dat het voor Nederlandse begrippen origineel was wellicht, maar het is dan ook weer origineel puur in formele zin. En dat stoort mij aan haar werk: het is allemaal erg formeel. Starink probeert een soort profetische taal aan te slaan, probeert duidelijk haar woorden met formules meer gewicht toe te kennen dan ze daadwerkelijk hebben. Dat werkt altijd nogal op mijn zenuwen. Dat is alsof je een slecht geschilderd werkje in een prachtige lijst duwt. Grote probleem is dat de kernpoëzie van Starink zowel erg traditioneel is als erg gammel - de 'concepten' zijn niet eigen aan haar poëzie maar raamwerken waarin de werkjes worden opgehangen, in de hoop dat het er allemaal interessanter op wordt. Maar is het wezenlijk interessant om een gedicht met een ander gedicht gespiegeld te zien als beide gedichten als gedicht weinig voorstellen? Lijkt me niet.
Het werk gebruikt constant een vorm van emoterrorisme om indruk te maken. Een voorbeeld:

"de galg staat wijdbeens boven mij
en trilt mee met de razernij
in overslaande zangen"

Een galg die wijdbeens boven je staat? Gertrude, maak het even. En dat zou nog niet zo erg zijn, als het beeld met enige consistentie werd uitgewerkt, als die wijdbeensheid van de galg enige functie had. Maar het beeld verdwijnt weer even vluchtig als het ten tonele verscheen - schijnbaar vanuit het idee dat 'een wijdbeense galg' op zichzelf al genoeg indruk maakt, als beeld. De ene overdrijving wordt constant op de andere gestapeld, maar er is geen doel, geen concept, geen conclusie: het is stapelen om het stapelen, overdrijven om het overdrijven, allemaal vanuit het idee dat het niet de tekst is die een gedicht interessant maakt maar een soort 'profetische waarde' die buitentekstueel werkt.

"twee handen klemmen om mijn hals
en zingen vals de dood is als
een spiegel opgehangen"

De volgende strofe. Valszingende handen om je hals. Tja. Maar kijk die dood eens, opgehangen als een spiegel. Precies die buitentekstuele, profetische waarde waar ik het net over had. Gertrude wou het perfecte spiegelpaleis op papier bouwen waarin de lezer zou verdwalen, als een soort ultiem kunstwerk van haar geest. Maar ze vergat dat een spiegelpaleis doorgaans even interessant is als een poppenhuis, en dat de spiegel toch vooral voor een narcist de ultieme bron van inspiratie is. De lezer in een spiegel laten kijken? Of, nog erger, de Ziel? Dat lijkt me niet de taak van een dichter maar van een Pierrot.


Martijn Benders (1971) debuteerde in 2009 met de bundel Karavanserai.

dinsdag 8 maart 2011

3. Philip Ingelse

Een kind lijkt op zijn vader en zijn moeder, die niet op elkaar lijken. Dat herhaalt zich, tot ik in een kind dat te jong is om het te kennen een bejaarde op mijn knie heb die ik wél ken, en de sceptische lach van een zuigeling de uiting blijkt van een allereerste liefde. En dan reik ik heel even naar iets wat boven mijn verstand gaat en me direct weer ontglipt. Het is een prettige overrompeling.
Dat is ongeveer wat me overkomt, als ik Gertrude Starink lees, die zó verzot is op symmetrie, dat ze over een periode van 30 jaar heel haar dichterlijke oeuvre spiegelt rond haar middelste bundel. Het lijkt alsof ze in 1970 al weet dat de rechte lijn die ze gaat zich ronden zal tot een cirkel (Passage VI uit de eerste bundel). Echo’s in alle hoeken en gaten van haar labyrint (dat uit meer dan één mythologie stamt) suggereren duizelingwekkende diepten, waarin ik mijn weg niet helemaal weet, maar waar ik hier en daar een fractie inzicht vind in de herkenning van een gelijkenis.
Alle effecten zijn tot in het extreme berekend: het voorlaatste gedicht van de laatste bundel zal vast en zeker herinneren aan het tweede van de eerste enzovoorts.
Toch stoort nergens gekunsteldheid. De taal is eenvoudig en precies, de toon natuurlijk.
De kleine verschuivingen in de herhalingen dwingen je haar te volgen op haar tocht. En hoe ostentatief gecalculeerd haar eindeloze spiegeleffecten ook zijn, ze hebben iets onverwachts en overrompelends dat je betovert.
En daarmee ben ik terug bij de duizeling van het begin.

Philip Ingelse (1943) debuteerde in 2002 met de bundel Gratie.

maandag 7 maart 2011

2. Tom van de Voorde

Twee zielen in één borst

Aan Gertrude Starink heb ik twee bijzondere leesherinneringen. In de zomer van 2000 bracht ik een vakantie door aan het Italiaanse Gardameer met de Nederlandse vertaling van Tristam Shandy, het briljantste curiosum uit de literatuurgeschiedenis, van de achttiende-eeuwse Engelse schrijver Laurence Sterne. Starink heeft het boek samen met haar man vertaald. Het is me vandaag een raadsel hoe ik het klaarspeelde om op twee weken tijd, in een snikhete Italiaanse zomer een hardcore classic van 798 bladzijden te lezen, terwijl ik tijdens diezelfde reis ook uren op de bus heb gezeten, op weg naar de villa’s, mausolea, kathedralen en landschappen van Mantegna, Giotto, D’Annunizio, Palladio, Zanzotto en alle andere grootmeesters die de Veneto-regio zo rijk maken.
Wat me van mijn Tristam Shandy-lectuur vooral is bijgebleven, zijn mijn zweterige handen en de galm van mijn lach, versterkt door de kale, betonnen gevel langs het terras waar ik kennis maakte met de literaire grappen van Sterne. De snede van mijn uitgave bevat nog steeds de sporen van al dat leeszweet. Deze bijna fysieke ervaring vol lijdzame humor is me sindsdien niet meer overkomen met een boek.
Tijdens diezelfde zomer – maar in mijn herinnering daar compleet buiten staand – moet ik de vijf delen van Gertrude Starinks De weg naar Egypte gelezen hebben. De potloodaantekeningen in mijn bundeltjes markeren vooral de mathematische structuur van het geheel en dat is ook waar ik de nadruk op legde in een recensie die ik na die zomer publiceerde (‘In de ban van de ring’, Financieel Economische Tijd, september 2000). Mijn lof voor de ingenieuze constructie van de vijf delen was voor Starink zelf een beetje een teleurstelling, zo vernam ik achteraf van een gemeenschappelijke kennis. De aandacht voor de inhoud ging ermee verloren, zo klonk het verdict van de bijna mythisch lijkende dichteres uit het verre Cornwall.
De inhoud van haar poëzie was ik bij mijn lectuur en bij het schrijven van mijn stuk inderdaad een beetje uit de weg gegaan. Ik slaagde er maar niet in om het niet los te zien van Starinks ziekte en nakende sterven. De pentaloge structuur van haar bundels als een letterlijke afronding van haar leven en werk. Het zou ergens onkies zijn om daarover te schrijven, zolang Starink nog leefde, zo redeneerde ik toen.
Maar als ik Starink vandaag opnieuw lees, heb ik nu net een probleem met hetgeen me tien jaar geleden nog zo fantastisch leek. De structuur waar de vijf bundels rond opgebouwd zijn, mag dan als een toonvoorbeeld gelden van modernisme, het is eigenlijk ook de grote zwakte ervan. Het structuralisme heeft ons bijgebracht hoe intelligent de moderne literatuur wel in elkaar kan zitten, maar heeft tegelijk ook onze neus een beetje ongevoelig gemaakt voor ‘het leed en het zweet’ dat evenzeer eigen is aan zulke ambitieuze literaire projecten.
Je hoeft De weg naar Egypte maar open te slaan om dat te merken: ‘roerloos ligt de boot te wachten / als ik instap volgt een zachte / deining zonder een geluid // dan bestrijkt de wind de zeilen / en de vogel op de steile / oever spreidt zijn vleugels uit’, luiden de allerlaatste regels van Starinks oeuvre. De weg naar Egypte als een tocht naar Osiris’ onderwereld, een soort eigentijdse versie van het Egyptische Dodenboek. Negen jaar na de dood van Starink ligt het onderzoek naar de relatie tussen beide werken nog steeds te wachten op een jonge enthousiaste wetenschapper. Maar zelfs als je niets afweet van Egyptische mythologie, kost het heel wat moeite om zulke regels niet metaforisch te lezen.
De leefwereld van Starink reduceren tot een ivoren toren lijkt me hoe dan ook wat overdreven. Je kan een dichter die de dood zo’n prominente plaats geeft in haar werk, bezwaarlijk wereldvreemd noemen. Wel is het natuurlijk zo dat Starink dateert uit een tijdperk waarin het nog perfect denkbaar was dat een uitgever een aristocraat van de geest was, die zijn familiefortuin erdoor jaagde met het uitgeven van zogenaamd volstrekt onverkoopbare auteurs. Hoe groot is het contrast met vandaag, waarbij de gemiddelde uitgever nauwelijks valt te onderscheiden van de blitse glamourboy in een Hugo Bosspak met een of ander avondcursusdiploma bedrijfsbeheer op zak. In de ogen en het licht van die laatste is het werk van Starink natuurlijk je reinste esoterie. Maar dit mag geen reden zijn om er een soort apologie voor te gaan schrijven. De sterkte van een oeuvre als dat van Starink is dat het zich nooit voor iets heeft verantwoord. Laten wij dat dan ook niet gaan doen.
Dit neemt niet weg dat ik er geen bedenkingen bij heb. Wat ik tien jaar later vooral mis bij Starinks poëzie is de galm van mijn lach, zoals die klonk bij het lezen van haar vertaling van Tristam Shandy. Dat dit in moderne projecten wel degelijk mogelijk is, bewees niet alleen Laurence Sterne, maar ook de surrealisten en dadaïsten. Alsof Starink alle lichtheid die in haar zat, heeft bewaard voor haar vertaalwerk, waardoor haar eigen werk des te zwaarder kon worden. Ik vraag me af of ze dit van meet af aan voor ogen had. Als je het eerste deel van De weg naar Egypte leest, laat weinig vermoeden dat het vijfluik zo’n gewichtige constructie zou worden. De spreidstand tussen Tristam Shandy en De weg naar Egypte is wel zeer groot. Het laat vermoeden dat er twee zielen in één borst gehuisd moeten hebben bij Starink. In die zin denk ik dat de beste leeswijzer voor haar gedichten haar werk als vertaalster is.


Tom van de Voorde (1974) debuteerde in 2008 met de bundel Vliesgevels filter

donderdag 3 maart 2011

1. Arnoud van Adrichem

Wat is er mis met een ivoren toren? Dat was de eerste vraag die bij mij opkwam toen ik onderstaande ‘Beginpassage’ las. Natuurlijk weet ik dat deze uitdrukking in onze tijd vooral negatieve connotaties heeft: wie zijn intrek neemt in een ivoren toren, keert zich hautain af van de alledaagse realiteit en heet al snel gekke Gerrit. Maar je kunt de ivoren toren evengoed beschouwen als een symbool van verzet tegen pakweg de doorgeschoten mediatisering en commercialisering van de literatuur. Met Adorno kun je vervolgens stellen dat de spanning tussen het puur esthetische of autonomistische (zeg, de ivoren toren van het vormbewustzijn) en de maatschappelijke betrokkenheid onoplosbaar is, en dat die onoplosbaarheid het kunstwerk nu juist voortjaagt. Het kan misschien geen kwaad als we Gertrude Starinks indrukwekkende en moedige pentaloog De weg naar Egypte vanuit dit gezichtspunt benaderen. Ondertussen mogen we niet vergeten dat elke toren ook een ingang heeft. Starink nodigt al haar lezers (poet's of niet) van harte uit om haar meerdimensionale universum te betreden en zelfs te vergroten: ‘als je een stukje mist het is aan jou / de pasbaarheid te vinden en aan jou / als jij de delen anders wilt verbinden’. Wie zou zo'n open invitatie willen afslaan?

Arnoud van Adrichem (1978) debuteerde in 2008 met de bundel Vis.